Via dorpjes met namen als als Heukelom en Riemst en Zussen, ja echt, zo heet het, ging het naar Hallembaye. Daar lag de klim van die naam op me te wachten. Ik kende haar van Tv. Ooit was die 'Cote d' Hallembaye" deel van de AGR, maar men verlegde het parkoers, later en zo kwam die klim niet meer in beeld.
Hoewel de afkortingen : OMG en WTF en zo toen nog niet zo in het NL spraakgebruik waren ingeslopen, gebruikte ik ze, in vertaling, dan wel. Vanuit het dorpje H. steeg een zwart strak lint van asfalt bijna loodrecht voor me op. Ik zag het einde van de klim niet. Niet omdat die zo bochtig was, maar omdat het leek alsof ze in de hemel zou eindigen. Ik schrok: ‘Oh shit, wat is dat? Moet ik daar tegen op?’ Dat soort gedachten schoten door me heen.
Ik schakelde naar de 39, het binnenblad en het kleinste tandwiel achteren, 22 of zo en begon, met heel veel tegenzin, aan die steile wand. En echt, het is een klim(metje) van niks, als je weet waar je aan begint. De heuvel is slechts een kleine kilometer lang en je stijgt ongeveer 65 meter. De moeilijkste stukken liggen in het begin, a 12 procent ongeveer, iets minder dan het steilste stuk van de Cauberg, maar door de kaarsrechte lijn die de weg is, lijkt het allemaal erger! Het wegdek was slecht, maar ja, ik reed in België, dus dat is eh, hoe heet eh, nu ja, een moeilijk woord. Twee maal hetzelfde zeggen, bedoel ik, daar is een woord voor, nu ja, laat maar.
Ik kwam boven, natuurlijk kwam ik fietsend boven, nogmaals, het is maar een kleine Klik. Uitgewoond? Ach dat viel nogal mee. Maar, zoals ook altijd in het land van Philip en Mathilde, is de weg niet gescheiden door een fietspad. Het is een provinciale weg en het autoverkeer mag hier formeel 80 rijden. Maar, dat verkeer, zoals in dit land is als altijd gehaast, en stuift me ondertussen wel met dik negentig per uur voorbij, daarbij wind dwarrels opwerpend die me aan het wankelen maken, zodat ik mijn stuur verrekte goed moet vasthouden. Ook moet ik scherp uitkijken naar allerlei kiezels en andere scherpe dingen die op de weg liggen want er zijn hier actieve mergelgroeves, waar "camions" scherpe stenen uit mee nemen en die verspreiden op het wegdek.
Als ik dan eenmaal boven ben, ben ik ook vlakbij het fort dat ik wilde bezoeken: Eben Emael. (Genoemd naar de twee dorpjes waar het tussen in ligt.)
Dit fort, dat met haar zeventien onderaardse bunkers een halve stad was,
was in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog aangelegd, om een Duitse aanval af
te slaan, doordat het de Maas en het Albertkanaal kon bestrijken. Het fort koste
24 miljoen Belgische Frank, voor die tijd een ongehoord bedrag, maar dat bedrag kon
dan weer worden afgeschreven als zijnde “publieke werken” omdat de bouw werd uitgevoerd
om de hoge werkeloosheid in België te bestrijden. (Het fort werd in de jaren
1932 – ’35 aangelegd, in het midden van de crisis. De Belgen deden aan landsverdediging, wij Nederlanders legden een bos aan, het Amsterdamse bos, inderdaad) Het werd in die tijd een
onneembare vesting geacht met super dikke betonnen muren en als hoofdbewapening
twee twaalf cm kanonnen. De bezetting van het fort bedroeg ongeveer 1200
manschappen. Helaas had men buiten de vindingrijkheid van de strategen van
Hitler’s Wehrmacht gerekend. In een verrassingsaanval met een totaal nieuw
concept, luchtlandingstroepen die in zweefvliegtuigen werden neergezet op het
plateau achter het fort, werden het fort en haar kanonnen in een vijftien minuten durende
aanval uitgeschakeld en na zesendertig uur moest de bezetting van het fort zich
al overgeven.
Er is
nu een museum gevestigd in het fort.
Ik bewonder het geheel, zie de kazematten en de opstellingen van het geschut en bedenk
dat wij Nederlanders toch meer plezier hebben van onze toenmalige investering. Immers het Amsterdamse bos, eigenlijk, een beetje trots en jaloers, moet ik zeggen het Amstelveense bos, ligt er nog steeds, wordt elk jaar fraaier en geeft veel meer plezier. Maar goed.
Ik daal vanaf Emael af en dat is een fraaie afdaling met een heuse haarspeldbocht met kasseitjes. Benden zoek ik Lixhe op, ga over het Albert kanaal en de Maas en wil eigenlijk de Voerstreek niet meer in, het wordt al laat. Ik draai af naar Eijsden, ga door het fraaie Maastricht en net voor de middag ben ik terug, thuis, nu ja, in de bungalow. Lief zit heerlijk met de krant op het platje voor het huisje, koffie en een rokertje bij de hand. Kat knipoogt me toe, gezeten aan de voeten van haar bazinnetje. 'Ze heeft een paar eekhoorns gezien', vertelt haar bazinnetje me, 'en nu durft ze eigenlijk niet meer ver van het huisje te gaan!'
Heerlijk, zo'n helden kat! Daar durf je je woning wel aan over te laten!