zondag 17 augustus 2014

Het Pontje van Bronkhorst



E., dat staat voor de eerste letter van haar naam en voor echtgenote, tevens mijn geliefde, zijn, zoals mik al eerder schreef, een weekje neergestreken op de Veluwe, in Eerbeek. Dat is niet al te ver van Apeldoorn. Het is een jaar of wat geleden, overigens. Het is dan laat in de maand maart maar nog bijzonder koud. Toch fiets ik elke dag mijn rondjes door de fantastisch mooie streek.

Het is zowaar alweer de derde droge dag achter elkaar en nu ga ik me toch serieus afvragen wanneer de milieu Harry’s gaan eigenlijk beweren dat de wereld aan het uitdrogen is? De berichten van die mensen vertelden ons vorig jaar dat ons land langzaam aan aan het verdrinken was, zoveel regen was er gevallen. Maar, in deze winter, is het, na het bekende eerste “verkeersinfarct”, aan het begin van januari, op Driekoningen, om precies te zijn, door een volkomen onverwachte en niet voorspelde sneeuwstorm, nauwelijks meer neerslag gevallen.

Het heeft kennelijk niet gevroren vannacht zie ik, want de autoruiten zijn ijsvrij. Toch voelt het, als ik naar buiten stap, aan als in de vriescel op het werk, een goede min achttien of zo. Dat is natuurlijk voornamelijk te wijten aan de snijdende harde wind die nog steeds uit het noordoosten komt, recht van de Duitse laagvlakte en daarvoor vanuit Finland en het Poolgebied. In tegenstelling tot de voorgaande dagen is er echter geen straaltje zon te bekennen en dat maakt de wereld er niet prettiger op om naar te kijken. Ik zit er eigenlijk niet echt op te wachten om naar buiten te gaan. De Cv staat aan, de kat snort voor de open haard, die niet aan is, maar ja katten! Mijn meisje ligt bekoorlijk in onze sponde en ze heeft zich behaaglijk tot aan haar kin in de dekbedden gewikkeld. De hare, maar sinds ik manhaftig het bed ben uitgestapt, ook het mijne. ‘Want je bent zo een lekker kacheltje, dat ik nu moet compenseren met een extra deken’, koert ze en even heb ik zin om der maar weer in te gaan en de lange ochtend bij haar te liggen. (Met bijbedoelingen, natuurlijk) Maar, zoals de oude fietswet luidt: "Wat je in de winter traint betaalt zich in de zomer uit."

Ik had, toen E. dit reisje had uitgezocht, al bedacht dat ik een van die dagen via Doetinchem naar Bronkhorst en zo weer terug zou kunnen rijden. Ik heb een dergelijke trip jaren en jaren geleden ooit eens gemaakt met iemand van de fietsvereniging waar ik ooit eens, in een "Momentary Lapse of Reason", lid van ben geweest en ik wist dat de streek meer dan fraai was.
Dik ingepakt, fiets ik het park af en ga door Eerbeek en kom dan langs de oostkant van het verstilde Apeldoorns kanaal, dat ik zal blijven volgen tot Spankeren, waar de monding van het kanaal ligt. (Of het begin, ja, dat kan ook.)
Ik houd van het fietsen langs kanalen, er zijn er ook genoeg van, in ons land, natuurlijk. Langs veel van die kanalen, en ook langs rivieren, zijn er ooit zogenaamde “jaagpaden” aangelegd, voor het trekschuitverkeer en de grap is dat veel van die voormalige jaagpaden perfect zijn omgetoverd tot prachtige fietspaden. Wel vaak recht toe, recht aan, maar dat heeft ook zijn charmes. (Van al dat gedraai aan je stuur word je maar moe, natuurlijk.)
Langs kanalen fietsend is er trouwens altijd wat te zien: vaartuigen, vissers en vogels. Ik heb al gauw in het snotje dat deze 3 v’s vandaag niet te bewonderen zijn.
Het Apeldoorns kanaal is namelijk sinds 1972 niet meer geschikt voor beroepsvaart, en dat is aan de gemetselde en niet beweegbare bruggen dan ook goed te zien, en voor vissers is het schijnbaar veel te koud.
En, zo te merken, vinden de vogels het ook allemaal wel gesneden en hebben vandaag collectief ijsvrij genomen. Er gaan overigens stemmen op, ja, er is zelfs een comité in het leven geroepen, dat het fraaie kanaal weer open wil stellen voor de scheepvaart. Een van de redenen daarvoor is dat een transportschip wel een twintigtal vrachtwagens van de smalle weg langs het kanaal zou kunnen en dat is een goed argument, natuurlijk.
Het fietspad is fraai, het is mooi breed en goed onderhouden. Bij Spankeren/Dieren eindigt (of begint) het kanaal, dat is hoe je het bekijkt, en daar ga ik over het schutsluisje dat naar de IJssel doorschut. Er liggen in een havenkom wat knalrode waterfietsen te wachten op warmere en dus drukkere tijden. Ik koers door het fraaie uiterwaardenland van de rivier op Doetinchem aan en hier heb ik de wind recht en pal en hard voor mijn giechel. De kou wordt nu behoorlijk onaangenaam en vooral aan mijn handen voel ik dat, dwars door mijn winterhandschoentjes heen. Ik doe een schietgebedje dat ik niet lek rijd want met die ijsklompen van vingers, die ik nu voel, wordt het wisselen van een bandje wel een hele opgave.
Ik rij het fraaie en oude plaatsje Doetinchem binnen, ik heb begrepen dat het stadje al een goede 1300 jaar oud is. Maar, ik moet óf een bordje gemist hebben, óf het bordje is verdwenen, want ik dwaal wat nutteloos, hoewel genietend van het fraais dat ik zie, door het stadje voor ik eindelijk richting Steenderen aangegeven zie staan. Ik sla die richting in, maar ik wil niet, zoals dit weggetje doet, door de belendende polder, maar langs de rivier, die ik vanaf die polderweggetjes niet zal zien. Iets verder zie ik dan een veldweg naar links gaan en daar sla ik dan maar in, want links van me ligt de rivier. En ja, na een goede kilometer kom ik dan ook op de IJsseldijk uit. Nu merk ik dat ik de bordjes "Hanzeroute" had moeten volgen. Dit is een uitgepeilde route tussen Kampen en Millingen, blijkt. Maar ja, dat soort routes staan niet aangegeven op de ANWB kaarten. Het landschap en het uitzicht zijn van een adembenemende schoonheid en de wind is ook adembenemend.
Ik heb hem nu echt vol tegen en heb nu geen enkele beschutting meer op de volledig open dijk. Mijn snelheid komt niet boven de 25 per uur, en er zijn stukken dat ik dat af en toe nog niet haal. Het valt me op dat ik helemaal geen scheepvaart verkeer zie op de rivier, maar dan besef ik dat ik langs een dode rivier arm rijd, Het Zwarte Schaar genaamd, zoals ik later zal lezen, als ik thuis, warm gedoucht, lekker aangekleed en met een bakkie en een broodje voor mijn neus, op de kaart.
Opvallend is wel de enorme hoeveelheid jachthavens die hier gevestigd zijn, en dus zal het hier in de zomer wel stervensdruk zijn met watersport. Het fietspad is om de zoveel 100 meter afgezet met stalen hekken, die allemaal gesloten zijn om, ‘s zomers, de op het dijktalud grazende schapen binnen te houden, en dan voert een smal paadje langs een dergelijk hek, over een wildrooster. Er zijn zoveel van die roosters dat ik er langzaam aan gek van word. Mijn bandjes staan op een druk van 8 bar, staat voor: knetterhard, en die stalen roosters zorgen voor een hoop gedokker.
Even voorbij Opborgen, een dorpje dat al een hele historie op zich heeft, naar het schijnt, had ik, volgens de kaart, de dijk af en de polder in gemoeten om dan alsnog via het plaatsje Steenderen, Bronkhorst te bereiken, maar er is nu een echt onvervalst en splinternieuw fietspad verder over de dijk aangelegd. Dat fietspad lijkt zo nieuw dat het asfalt nog bijna warm is en rook afgeeft. Ik ga met veel plezier verder, wel tegen de wind in dan, maar ik geloof dat ik een van de eerste fietsers ben op dit werkelijk prachtige pad. De uitzichten op rivieren vind ik altijd fantastisch.
Het mooie pad, met gratis uitzicht bijgeleverd, loopt, nu nog, helemaal door tot Bronkhorst zelf, maar zal later tot Zutphen worden doorgetrokken, blijkt uit een informatie bord. Als ik punten had moeten geven, was ik op een 10 uitgekomen.

Ik zie nu ook waar al die ganzen gebleven zijn, die ik tijdens een fietstocht onder Ouderkerk (a.d. Amstel) zag, maar die een paar dagen geleden waren verdwenen. Velden vol met deze grote en gakkende en grazende vogels zijn nu hier in de uiterwaarden neergestreken. Op mijn nadering vliegt er een koppel verschrikt op en gaan in strakke V-formaties weg, om iets verderop neer te strijken. Het doet me denken aan strak geformeerde eskaders jachtvliegtuigen, zoals je die in documentaires en films over de luchtslagen van de tweede wereldoorlog wel eens ziet.
De wind begint nu zijn tol te eisen van mijn nog wat ongeoefende benen, de snelheid zakt, de benen gaan pijn doen, nu. Het wordt, als dat kan, nog kouder en ik huiver. Mijn handen zijn toch ijsklompjes geworden. Dan is het fietspad opeens over en lees ik de informatie die ik al eerder beschreef. Er is hier een kleine nederzetting met wat dijkhuisjes en ik moet en ga rechts af in de richting van een molen. Vlak voor die molen zit een eenzame buizerd op een paaltje te huiveren en te wachten op betere maar vooral warmere tijden. Via de molen bereik ik Bronkhorst, een heel leuk plaatsje dat onvermijdelijk met Dickens in verband gebracht wordt. Bronkhorst zou, evenals Sloten in Friesland, het kleinste stadje van Nederland zijn. Ik slalom door het kleine en gezellige (in elk geval in de zomer lijkt me) dorpje heen en zie de grote aantallen horecazaken en antiek- en kitsch winkeltjes die het plaatsje rijk is.
Buiten het dorp sla ik de richting van het pontje in, waarvan ik me (via het net) op de hoogte had gesteld dat ze inderdaad vaart. Behalve bij kruiend ijs, schijnt, gaat het pontje het hele jaar door heen en weer.

Het vaartuigje is helemaal leeg. Ik kijk even in de stuurhut, maar niks hoor, geen mens. Ik drentel wat heen en weer en hoop dat er iemand op komt dagen. Dat duurt even en ik loop weer van de pont af naar een soort bushokje om te kijken of ik daar moet aanbellen of zoiets. Nou, dat is dus ook niet het geval, maar ik zie wel een mobiel telefoon nummer. Ik besluit om nog even te wachten en zie dan dat uit een boerderij, hogerop aan de dijk, een deur opengaan en een man op een fiets stappen.
"The ferry man”, hoop ik. Dat is ook zo. Hij fietst naar de pont en stalt zijn mountainbike. Hij kijkt behoorlijk chagrijnig en daar kan ik ook wel inkomen, want als je lekker bij de warme kachel en de dito boerin zit is het geen pretje om nu buiten te zijn. Ik had al gelezen dat de overtocht voor een fiets 1 euro is, maar ik doe niet flauw en diep mijn “blikkie” op en geef hem een 2 euromunt en zeg dat hij de rest kan houden. Dat verandert zijn bui. Zijn gezicht klaart behoorlijk op en hij nodigt me zelfs in de stuurhut. Ik bedank, want wil lekker aan dek blijven en het water zien.
Ook een goed excuus om eens op te steken. Ik heb altijd dat “Heb-altijd-bij-blikkie” in mijn fietsshirt. Reparatie materiaal, wat geld en, schande, wat te roken!
Ondertussen lees ik een fotokopietje van een oud veer reglement, dat achter een plexiglas plaat is opgeprikt, met de prijzen zoals ze golden in een heel erg vorige eeuw, 1880 of daaromtrent. Ik lees dat het overzetten van een bekend persoon twee cent was en dat een onbekende (zonder pak of zak) drie cent moest dokken. Die zin treft me en geeft me nog wat kilometers denk stof. Ik inhaleer maar eens diep en dat is niet goed, want de longen zijn behoorlijk ontplooit en ik krijg dan ook een hoestbui die me zal heugen.
Wat een luxe, een hele pont voor mij alleen. Ik geniet van de korte overtocht en heb werkelijk een fraai uitzicht over de vrij snel stromende en laag staande rivier.
Bij het afrijden van de pont groet ik de veerman, die me enthousiast een opgestoken duim meegeeft. Ik ga naar boven, de dijk op en de retourvracht van de schipper, een busje, rijdt de pont op.
Ik fiets Brummen door en heb de wind nu dwars. Langs kale en bevroren landerijen rij ik terug en ben om kwart over elf binnen. Heerlijk, krant en hete koffie.
Het zal voorlopig wel de laatste fietsdag worden want het KNMI geeft een week regen aan.

Enkele jaren later kom ik hier terug met mijn maatjes. Ik heb dat verhaal beschreven in mijn boek De Berg. Als titel van het hoofdstuk vond ik: Bronkhorst Revisited, wel aardig.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Het jaar dat ik niet fietste

'Tja, nu ja, ik weet het ook niet meer, maar zullen we dan maar toch maar weer naar het Eibernest gaan, in Eibergen? Ja, ik weet het...