Het is maandag 5 april, 2010 en
het is tweede paasdag en dus ja, een extra dagje vrij. Het is, na een
totaal verregende 1ste paasdag, beter, in elk geval droger, weer geworden. Warm
is het overigens nog niet, slechts een mager graadje of twaalf, maar er staat
wel een dun zonnetje en, aangezien “de streep”, die mooie scherpe afscheiding tussen
het ontblote deel van het (in mijn geval geschoren) been van de fietser en het door
de koersbroek bedekte deel) al een week of zo geen onderhoud heeft gehad ga ik
dus in korte broek. Het is net aan twaalf graden deze dag. Nu lijkt dat kouder
dan het voelt, want tijdens het fietsen trap je je benen lekker warm. Dit in
tegenstelling tot je armen en vooral je handen. Ik draag dan ook nu nog steeds lekkere
winterhandschoenen en mouwstukken. Mijn overschoentjes heb ik nu al een tijdje,
nu ja, een week of zo, niet meer aan en ik begin zowaar ook bijna in het
voorjaar te geloven.
Ik doe mijn vaste ochtendritueel en tijdens het aantrekken
van sokken en schoenen en het drinken van mijn eerste zwarte bak koffie, met
het onvermijdelijke, want oh zo lekkere, zware sjekkie, zap ik eerst langs de
TXT pagina's van de diverse zenders.
Dan herinner ik me weer dat ook de literatuurpagina's zijn
wegbezuinigd, en dat Teletekst zo alweer meer is uitgekleed. Eerder waren de ‘zogenaamde’
ergernis pagina’s al verwijderd. Deze reacties van gewone mensen op de TV en hun
(hol)bewoners, leverden altijd een paar glimlachen en soms honend commentaar
bij E. en mij op. Maar het voetbal nieuws beslaat wel nog steeds enkele honderden
pagina's of zo.
De wind is west tot zuidwest, met Beaufort schaal vijf of
zes en omdat mijn vorige rit richting Leimuiden was, een klein en verstild
dorpje aan de ringvaart van de Haarlemmermeer, wil ik nu, ondanks de
windrichting die dit maal ook een rit in die richting zou rechtvaardigen, toch eens
een andere kant op. (Jullie, lezers van dit BLOG, fietsen natuurlijk zelf ook, dus
mijn uitleg dat je: “heen wind tegen wilt hebben en terug dus mee”, is dan ook
overbodig, dus is deze zin alleen maar bladvulling, lees haar maar niet!) Ik
ben overigens al een tijdje niet in 's Graveland (in de buurt van Loosdrecht) en
die omgeving geweest, besef ik en dat zal dan ongeveer het doel van de tocht van
vandaag wel gaan worden. Terug zal ik dan over Loosdrecht en Vreeland andere
verten op gaan zoeken. Even later ben ik gereed en kan ik op weg.
Nee, zo werk ik niet. Ik ben een beetje een control-freak,
zoals dat heet. Voor ik een langere tocht ga rijden, bereid ik me tot in de
puntjes voor. Niet alleen op het gebied van mijn materiaal, banden opgepompt en
nagezien op slijtage plekken en troep in het loopvlak, ketting en remmen
nagekeken, bidons gevuld, kleding klaar gehangen en zo, maar ook, hoe vaak ik
er ook kom, nog even de kaart nakijken. Misschien, het zal niet? Maar heel
misschien zie ik toch nog een straatje of weggetje dat een andere hoek maakt en
een andere kant opgaat? Ik doe dat graag. Ik sla af en toe een weggetje waarvan
ik geen idee heb waar het heen loopt, nu ja, wel naar welke windstreek dan,
maar naar welk dorp of zo? Geen idee, maar dat is juist het leuke van fietsen. Ik
hou niet zo van de gebaande paden en al het fietsvolk dat maar dom achter elkaar
aan huppelt. Ik voel me geen kuddedier en ik vind het heerlijk om solo te gaan.
En zo ga ik en route.
Het is nog steeds een kale bedoening aan bomen en struiken.
Ik had op dit tijdstip van het jaar toch op zijn minst een groenige gloed
willen zien in de polders en op de weilanden. En lammeren, natuurlijk, april is
de tijd voor kleine en grote schapen in de landouwen, maar groen nog lammeren
mogen het mij verblijden met hun aanwezigheid. Alleen een strakke en koude wind
is aanwezig. Vlak voor ik in Ouderkerk aan de Amstel kom, denk ik nog: Wat
weinig fietsers, zou het nog te vroeg zijn op dit tijdstip? De gedachte is nog
nauwelijks geformuleerd als een hele horde puntbuiken mij voorbij speert. Over
de rijweg trouwens, de eikels. Ze zijn allemaal ook dik ingepakt en ik zal die
verdere dag slechts twee mannen in korte broek zien. Hoewel ik, zoals ik al
zei, mijn winterhandschoenen aan heb, zijn mijn vingers toch al veranderd in
ijsstokjes tegen de tijd dat ik in Abcoude kom. (Gelukkig trekt dat weer bij
later, maar het is een stikvervelend gevoel.) Langs de Hollandse kade en de
Ruwielswal, een boomgroep op een soort walletje en dat de grens tussen de
provincies Utrecht en Noord Holland vormt, fiets ik richting van het Gein. Dat
is een fraai en nauwelijks stromend stroompje, ooit ontstaan doordat het Hoogveen
(je weet wel, die enorme massa’s moeras die langzaam inklonken en waar later
turf uit werd gestoken), afwaterde naar lager gelegen gebieden en daar
riviertjes vormde, die nog volop in ons land aanwezig zijn. Die riviertjes
lagen vaak ten grondslag aan steden als Amsterdam en Rotterdam en Amersfoort.
Het wordt langzamerhand toch wel vrij druk met fietsers en
ook het autoverkeer neemt behoorlijk toe, zoals ik merk als ik de A2 iets
verderop zie liggen. Wat een gedoe op die snelweg, denk ik, maar dan heb ik
door dat het tweede paasdag is, de traditionele familie- en meubelboulevard
bezoek dag. Gelukkig doen E. en ik niet mee aan die flauwekul. Ik moet er ook
niet aan denken, op zo'n dag ook weer eens in een file te moeten staan om naar
bankstellen en tafels en bedden en bijzethoekjes te gaan kijken.
Langs de N236 (de provinciale weg tussen Amsterdam Driemond
en Weesp) kom ik, door de veel te kale velden, in 's Graveland. Ik heb het
windje in de flank nu en af en toe een beetje schuin tegen. Langs het goed
aangelegde en fraai onderhouden fietspad, parallel aan de 's Gravelandse weg,
zie ik die prachtige buitens als Schaep
en Burgh, Boekesteijn en iets
verder, Trompenburg liggen. Die “buitens”,
zoals ze worden genoemd zijn allemaal van dat soort ‘half kasteeltjes, zoals
die door de rijke kooplui uit Amsterdam werden gebouwd. In het begin aan de
Amstel, later aan de Vecht en langs dit ’s Gravelandse kanaal. De mensen met
poen en, geloof me, het waren niet alleen rijke mannen, maar ook chique vrouwen,
lieten die huizen bouwen om tijdens de zomers buiten te zijn, ver weg van de
stinkende grachten en de stinkende medemensen van de, toenmaals, belangrijkste
en rijkste stad van de wereld.
Trompenburg heeft me altijd geïntrigeerd. Het huis ligt een
meter of honderd van de weg af en is omringd door een mooie gracht. Op het dak
is een soort "halfdek" of, laat ik het noemen, “campagne” aangelegd,
een vorm van een dek zoals op de zeilschepen uit de tijd van Tromp en De Ruyter
aanwezig was. Een verhoogd dek, dat bereikbaar is door twee vrij steile trappen,
een aan elke kant van de “campagne”.
Een van de Admiraals Tromp, ik geloof dat het Cornelis (Kees)
was, heeft dit huis ooit laten bouwen, en kon dus zo elke dag een rondje lopen
op zijn eigen campagne, zoals hij dat gewend was aan boord van zijn schepen,
zoals dat in al zijn Marine jaren had gedaan. Of stak er iets anders achter?
Zou het zo zijn dat hij vanuit zijn hoge uitkijkpositie de vlaggen van de
admiraliteit van Amsterdam dan beter in de gaten kon houden, als ze hem iets
wilden seinen? Het is mogelijk, Amsterdam is hemelsbreed maar een kilometer of
twintig hier vandaan en bebouwing was er toen nog amper dus eventuele
terugroepsignalen zouden, bij goed weer, te zien moeten zijn geweest. (maar misschien
ging het hem wel niet alleen om dienst aan het land, maar om de binnenkomst van
de schepen waar hij veel geld in had geïnvesteerd of zo.
Misschien moet ik Prudhomme van Reine er nog eens op na
slaan, die bekende biograaf van zeehelden uit die zeventiende eeuw. Zijn boek
over De Ruyter is al haast een klassieker.
=later verder=
Geen opmerkingen:
Een reactie posten