maandag 25 augustus 2014

Fietsles geven deel 1



Het is maandag 5 april, 2010 en het is tweede paasdag en dus ja, een extra dagje vrij. Het is, na een totaal verregende 1ste paasdag, beter, in elk geval droger, weer geworden. Warm is het overigens nog niet, slechts een mager graadje of twaalf, maar er staat wel een dun zonnetje en, aangezien “de streep”, die mooie scherpe afscheiding tussen het ontblote deel van het (in mijn geval geschoren) been van de fietser en het door de koersbroek bedekte deel) al een week of zo geen onderhoud heeft gehad ga ik dus in korte broek. Het is net aan twaalf graden deze dag. Nu lijkt dat kouder dan het voelt, want tijdens het fietsen trap je je benen lekker warm. Dit in tegenstelling tot je armen en vooral je handen. Ik draag dan ook nu nog steeds lekkere winterhandschoenen en mouwstukken. Mijn overschoentjes heb ik nu al een tijdje, nu ja, een week of zo, niet meer aan en ik begin zowaar ook bijna in het voorjaar te geloven.
Ik doe mijn vaste ochtendritueel en tijdens het aantrekken van sokken en schoenen en het drinken van mijn eerste zwarte bak koffie, met het onvermijdelijke, want oh zo lekkere, zware sjekkie, zap ik eerst langs de TXT pagina's van de diverse zenders.
Dan herinner ik me weer dat ook de literatuurpagina's zijn wegbezuinigd, en dat Teletekst zo alweer meer is uitgekleed. Eerder waren de ‘zogenaamde’ ergernis pagina’s al verwijderd. Deze reacties van gewone mensen op de TV en hun (hol)bewoners, leverden altijd een paar glimlachen en soms honend commentaar bij E. en mij op. Maar het voetbal nieuws beslaat wel nog steeds enkele honderden pagina's of zo.

De wind is west tot zuidwest, met Beaufort schaal vijf of zes en omdat mijn vorige rit richting Leimuiden was, een klein en verstild dorpje aan de ringvaart van de Haarlemmermeer, wil ik nu, ondanks de windrichting die dit maal ook een rit in die richting zou rechtvaardigen, toch eens een andere kant op. (Jullie, lezers van dit BLOG, fietsen natuurlijk zelf ook, dus mijn uitleg dat je: “heen wind tegen wilt hebben en terug dus mee”, is dan ook overbodig, dus is deze zin alleen maar bladvulling, lees haar maar niet!) Ik ben overigens al een tijdje niet in 's Graveland (in de buurt van Loosdrecht) en die omgeving geweest, besef ik en dat zal dan ongeveer het doel van de tocht van vandaag wel gaan worden. Terug zal ik dan over Loosdrecht en Vreeland andere verten op gaan zoeken. Even later ben ik gereed en kan ik op weg.
Nee, zo werk ik niet. Ik ben een beetje een control-freak, zoals dat heet. Voor ik een langere tocht ga rijden, bereid ik me tot in de puntjes voor. Niet alleen op het gebied van mijn materiaal, banden opgepompt en nagezien op slijtage plekken en troep in het loopvlak, ketting en remmen nagekeken, bidons gevuld, kleding klaar gehangen en zo, maar ook, hoe vaak ik er ook kom, nog even de kaart nakijken. Misschien, het zal niet? Maar heel misschien zie ik toch nog een straatje of weggetje dat een andere hoek maakt en een andere kant opgaat? Ik doe dat graag. Ik sla af en toe een weggetje waarvan ik geen idee heb waar het heen loopt, nu ja, wel naar welke windstreek dan, maar naar welk dorp of zo? Geen idee, maar dat is juist het leuke van fietsen. Ik hou niet zo van de gebaande paden en al het fietsvolk dat maar dom achter elkaar aan huppelt. Ik voel me geen kuddedier en ik vind het heerlijk om solo te gaan. En zo ga ik en route.
Het is nog steeds een kale bedoening aan bomen en struiken. Ik had op dit tijdstip van het jaar toch op zijn minst een groenige gloed willen zien in de polders en op de weilanden. En lammeren, natuurlijk, april is de tijd voor kleine en grote schapen in de landouwen, maar groen nog lammeren mogen het mij verblijden met hun aanwezigheid. Alleen een strakke en koude wind is aanwezig. Vlak voor ik in Ouderkerk aan de Amstel kom, denk ik nog: Wat weinig fietsers, zou het nog te vroeg zijn op dit tijdstip? De gedachte is nog nauwelijks geformuleerd als een hele horde puntbuiken mij voorbij speert. Over de rijweg trouwens, de eikels. Ze zijn allemaal ook dik ingepakt en ik zal die verdere dag slechts twee mannen in korte broek zien. Hoewel ik, zoals ik al zei, mijn winterhandschoenen aan heb, zijn mijn vingers toch al veranderd in ijsstokjes tegen de tijd dat ik in Abcoude kom. (Gelukkig trekt dat weer bij later, maar het is een stikvervelend gevoel.) Langs de Hollandse kade en de Ruwielswal, een boomgroep op een soort walletje en dat de grens tussen de provincies Utrecht en Noord Holland vormt, fiets ik richting van het Gein. Dat is een fraai en nauwelijks stromend stroompje, ooit ontstaan doordat het Hoogveen (je weet wel, die enorme massa’s moeras die langzaam inklonken en waar later turf uit werd gestoken), afwaterde naar lager gelegen gebieden en daar riviertjes vormde, die nog volop in ons land aanwezig zijn. Die riviertjes lagen vaak ten grondslag aan steden als Amsterdam en Rotterdam en Amersfoort.
Het wordt langzamerhand toch wel vrij druk met fietsers en ook het autoverkeer neemt behoorlijk toe, zoals ik merk als ik de A2 iets verderop zie liggen. Wat een gedoe op die snelweg, denk ik, maar dan heb ik door dat het tweede paasdag is, de traditionele familie- en meubelboulevard bezoek dag. Gelukkig doen E. en ik niet mee aan die flauwekul. Ik moet er ook niet aan denken, op zo'n dag ook weer eens in een file te moeten staan om naar bankstellen en tafels en bedden en bijzethoekjes te gaan kijken.
Langs de N236 (de provinciale weg tussen Amsterdam Driemond en Weesp) kom ik, door de veel te kale velden, in 's Graveland. Ik heb het windje in de flank nu en af en toe een beetje schuin tegen. Langs het goed aangelegde en fraai onderhouden fietspad, parallel aan de 's Gravelandse weg, zie ik die prachtige buitens als Schaep en Burgh, Boekesteijn en iets verder, Trompenburg liggen. Die “buitens”, zoals ze worden genoemd zijn allemaal van dat soort ‘half kasteeltjes, zoals die door de rijke kooplui uit Amsterdam werden gebouwd. In het begin aan de Amstel, later aan de Vecht en langs dit ’s Gravelandse kanaal. De mensen met poen en, geloof me, het waren niet alleen rijke mannen, maar ook chique vrouwen, lieten die huizen bouwen om tijdens de zomers buiten te zijn, ver weg van de stinkende grachten en de stinkende medemensen van de, toenmaals, belangrijkste en rijkste stad van de wereld.
Trompenburg heeft me altijd geïntrigeerd. Het huis ligt een meter of honderd van de weg af en is omringd door een mooie gracht. Op het dak is een soort "halfdek" of, laat ik het noemen, “campagne” aangelegd, een vorm van een dek zoals op de zeilschepen uit de tijd van Tromp en De Ruyter aanwezig was. Een verhoogd dek, dat bereikbaar is door twee vrij steile trappen, een aan elke kant van de “campagne”.
Een van de Admiraals Tromp, ik geloof dat het Cornelis (Kees) was, heeft dit huis ooit laten bouwen, en kon dus zo elke dag een rondje lopen op zijn eigen campagne, zoals hij dat gewend was aan boord van zijn schepen, zoals dat in al zijn Marine jaren had gedaan. Of stak er iets anders achter? Zou het zo zijn dat hij vanuit zijn hoge uitkijkpositie de vlaggen van de admiraliteit van Amsterdam dan beter in de gaten kon houden, als ze hem iets wilden seinen? Het is mogelijk, Amsterdam is hemelsbreed maar een kilometer of twintig hier vandaan en bebouwing was er toen nog amper dus eventuele terugroepsignalen zouden, bij goed weer, te zien moeten zijn geweest. (maar misschien ging het hem wel niet alleen om dienst aan het land, maar om de binnenkomst van de schepen waar hij veel geld in had geïnvesteerd of zo.
Misschien moet ik Prudhomme van Reine er nog eens op na slaan, die bekende biograaf van zeehelden uit die zeventiende eeuw. Zijn boek over De Ruyter is al haast een klassieker.

=later verder=

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

De troost van Ceciel

  Man, dat internet/facebook/Twitter, weet ik het allemaal, niet alleen vijanden maakt, maar dat je ook vaak vrienden krijgt, mag blijken o...